Samen van zorg naar langer actief thuis
Ouderen blijven steeds langer thuis wonen. Dat vraagt om slimme, goed afgestemde zorg. RegiozorgNU, Careyn en De Rijnhoven werken daarom sinds september 2023 samen in het project ‘Toekomstbestendige zorg voor ouderen thuis’. Dit project is afgerond. Er wordt toegewerkt naar een transformatieplan: Langer actief thuis. Met deze projecten willen ze de zorg toegankelijk houden, de samenwerking verbeteren en meer doen met minder handen. Denk aan duidelijkere afspraken, beter digitaal samenwerken en meer aandacht voor wat ouderen zelf nog kunnen.
Tijdens de regionale bijeenkomst Langer Actief Thuis in maart 2025 vertelden drie betrokkenen wat er al is bereikt. Aan het woord komen: Ella Benedictus, programmaleider zorgvernieuwing bij RegiozorgNU, Angela Kranendonk, beleidsadviseur bij VVT-aanbieder De Rijnhoven, en Wilma van Doorn, senior adviseur zorgbeleid en strategie bij VVT-aanbieder Careyn. Ze delen namens de projectgroep Langer Actief Thuis hun ervaringen, praktijkvoorbeelden en ideeën voor de toekomst.
Wat was de insteek van het project?
Angela: We wilden het vooral praktisch houden, iets ontwikkelen wat goed uitvoerbaar is. Concreet, haalbaar en met energie. We hebben ons in het eerdere project gericht op vier onderdelen. We zorgen dat hulpverleners op dezelfde manier gaan werken. Dat de client zoveel mogelijk zelf doet of weer gaat doen, zo nodig met hulp van naasten, hulpmiddelen en andere ondersteuning. Denk aan taken die nu vaak langdurig door de wijkverpleging worden gedaan, zoals hulp bij aankleden, steunkousen en medicatie. Dat aanmeldingen van nieuwe cliënten bij de thuiszorg duidelijker en sneller gaan. En dat we beter digitaal samenwerken via VIPLive.
Ella: Het is in deze tijd belangrijk om anders naar zorg te kijken. Niet meteen denken: iemand vraagt iets, dus wij gaan dat doen. Maar eerst goed kijken wat iemand nog zelf kan. Of wat iemand misschien weer kan leren. En vooral: wat is belangrijk voor deze persoon? Daarna kijken we pas of en welke hulp nodig is. En professionele hulp zetten we alleen in als het echt moet, en dan het liefst tijdelijk.
Kan je daar een concreet voorbeeld van geven?
Wilma: Er was bijvoorbeeld een cliënt van 88. Hij had COPD en eerder een depressie gehad. Na een ziekenhuisopname kwam hij weer thuis. Iedereen dacht eigenlijk dat een opname in het verpleeghuis de beste oplossing voor hem was. Maar er was geen plek. De wijkverpleegkundige ging dus op zoek naar een voorlopige oplossing voor thuis.
Ze is in gesprek gegaan met de cliënt en zijn familie. Niet alleen kijken naar wat er mis is, maar vooral naar wat er nog wél kan. Wat is er nodig? Wat wil hij zelf? Daar kwam uit dat hij hulp nodig had bij zijn dagelijkse verzorging en bij het druppelen van zijn ogen.
De wijkverpleegkundige is hem gaan helpen om dat zelf weer te leren. Met wat hulpmiddelen lukte dat verrassend goed. Na een tijdje had hij nog maar twee keer per week hulp nodig. Eerst was dat veertien keer. En hij voelde zich zo veel beter, dat hij zei: ik wil thuis blijven wonen. Die opname hoefde niet meer.
Dit ‘goede gesprek’ is een belangrijk onderdeel van deze aanpak. Hoe zorg je ervoor dat iedereen dat op dezelfde manier voert?
Ella: We hebben bijeenkomsten georganiseerd met wijkverpleegkundigen, huisartsen, praktijkondersteuners van de huisarts en anderen. Daar ging het echt over wat we bedoelen met het goede gesprek. En over de vraag: hoe help je mensen om dingen zelf weer te kunnen? Er zijn ook scholingen geweest. Je merkt dat het idee echt leeft in de regio.
Het vraagt wel iets van hulpverleners. Hoe zien zij dat?
Wilma: Ze willen zorgen, goed zorgen. En dan voelt iemand iets zelf laten doen soms een beetje afstandelijk. Alsof je je terugtrekt. En het lijkt ook meer tijd te kosten. Maar in de praktijk valt dat vaak mee. En het geeft juist veel voldoening als je ziet dat iemand weer zelf verder kan.
Het vraagt echt een andere manier van denken. Je motivatie moet zijn: hoe geef ik iemand weer regie over z’n eigen leven?
Voor veel ouderen is het bezoek van de wijkverpleging juist een lichtpuntje. Dat neem je dan weg. Hoe gaan jullie daarmee om?
Ella: Dat geldt voor sommige mensen, maar niet voor iedereen. Voor anderen is het juist belastend. Ze moeten thuisblijven, plannen om het bezoek heen. Maar we hebben wel scherp aandacht voor eenzaamheid. Daarom kijken we ook naar het netwerk van de cliënt. Is er familie, een buurvrouw, een vrijwilliger die dat contact kan bieden?
Wilma: We passen deze nieuwe manier van werken nu eerst toe bij nieuwe cliënten. Voor mensen die al jaren zorg krijgen en gewend zijn aan een vast ritme kan dit een lastige boodschap zijn. Dat vraagt veel van de cliënt én van de professional die het gesprek voert. We doen het stapje voor stapje.
Wat gaan hulpverleners merken van deze manier van werken?
Wilma: In het begin is het even wennen. Je moet anders denken, anders kijken. Maar als mensen eenmaal aan de slag zijn, zullen ze zien dat cliënten zelfstandiger worden en zich beter voelen. En dat geeft werkplezier.
Angela: Wat ook gaat helpen, is dat er minder losse lijntjes zullen zijn. We gaan als zorgnetwerk om de cliënt heen beter samenwerken. En doordat we dingen via VIPLive communiceren, hoeft er minder gebeld of gemaild te worden. Dat scheelt tijd en gedoe. Het geeft overzicht, en dat maakt het werk rustiger.
Jullie zeggen: “Samen als het kan.” Hoe werk je dan samen met mantelzorgers of vrijwilligers?
Wilma: We kijken altijd eerst: wie is er al in het leven van de cliënt? Zijn er kinderen, buren, vrienden? Soms zijn mensen verrast hoeveel er eigenlijk mogelijk is als je het gewoon vraagt. We betrekken mantelzorgers actief in het gesprek. Wat kunnen zij doen, en wat past ook bij hen? Een paar kleine dingen kunnen al veel betekenen. Bijvoorbeeld even helpen bij het innemen van medicijnen, of meegaan naar de huisarts. En als er vrijwilligers zijn, schakelen we die ook in. Het gaat erom dat we samen kijken wat werkt.
Wat hebben jullie nodig om dit verder uit te rollen in de regio?
Angela: We willen dit graag breder gaan inzetten, ook samen met andere thuiszorgorganisaties in Utrecht-West. En dan is het belangrijk dat iedereen dezelfde taal spreekt. Dus dezelfde uitgangspunten, dezelfde manier van samenwerken. Daarnaast is het belangrijk om ook de ziekenhuizen te betrekken. Zij zijn, naast de huisartsen die al betrokken zijn, een belangrijke partner.
Ella: We hebben ook de gemeenten nodig, en partijen uit het sociaal domein. Want het gaat niet alleen om zorg, maar ook om welzijn, inzet van vrijwilligers, huishoudelijke hulp. Als we echt willen dat ouderen langer thuis kunnen blijven, dan moeten we dat samen doen.
Wilma: En we moeten goed luisteren naar de mensen in de wijk. Wat hebben zij nodig om dit voor elkaar te krijgen? Professionals, vrijwilligers, beleidsmakers… iedereen moet meedoen. Dat vraagt tijd, aandacht en soms ook gewoon praktische ondersteuning.
Angela: Al deze aspecten nemen we mee in het transformatieplan Langer actief thuis. We werken op dit moment aan het plan, met de oorspronkelijke deelnemers Careyn, De Rijnhoven en RegiozorgNU, maar ook het St. Antonius Ziekenhuis en een vertegenwoordiger van de gemeenten zijn aangeschoven om mee te denken. Een derde VVT-aanbieder zit inmiddels ook aan tafel, en we zijn in gesprek met de andere grote VVT-aanbieders in Utrecht-West. We hopen natuurlijk dat iedereen meedoet, zodat we echt een beweging in gang kunnen zetten.
Hoe zien jullie de toekomst?
Ella: Als iedereen dezelfde uitgangspunten hanteert, dan werkt het pas echt. Bij de landelijke kennisorganisatie Vilans wordt al een stap verder gedacht. Naast hulpmiddelen gaat het al veel meer over de sociale omgeving van de cliënt. Dat is een goed voorbeeld voor ons.
Wilma: En ik denk dat we daar allemaal zelf al iets in kunnen doen. Kijk om je heen. Naar je buren, je ouders, je collega. Vraag niet alleen hoe het gaat, maar kijk wat jij kunt doen. Een praatje, even samen wandelen. Als we allemaal een beetje naar elkaar omkijken, kunnen we veel opvangen. Zo houden we de regie bij de mensen, en houden we de ouderenzorg samen toegankelijk. Ook in de toekomst.
